Liberaal, pluralistisch en partijonafhankelijk sinds 1937

Van mondmaskerplicht naar mondmaskerverbod


Nu het Overlegcomité de laatste maatregelen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus volledig heeft afgeschaft, met uitzondering van de mondmaskerplicht in bepaalde zorginstellingen, rijst nu de vraag naar de verenigbaarheid van het vrijwillig dragen van een mondmasker met het zogenaamde boerkaverbod. Deze twee zijn als het ware onverenigbaar volgens onze Belgische strafwetgeving.

Hoewel er vanaf heden nog een mondmaskerplicht geldt in bepaalde zorginstellingen, al dan niet opgelegd binnen een degelijk juridisch kader, is het dragen van een mondmasker in andere publiek toegankelijke plaatsen in principe verboden. In de wet van 1 juni 2011 “tot instelling van een verbod op het dragen van kleding die het gezicht volledig dan wel grotendeels verbergt” verbiedt deze – zoals het opschrift van de wet al doet vermoeden – het dragen van gezichtsbedekking in publiek toegankelijke plaatsen. De ratio achter deze wetgeving was het verbieden van de boerka gezien deze volgens de wetgever het samenleven en het streven naar gendergelijkheid bemoeilijkt, vandaar de term ‘boerkaverbod’ in de volksmond. Deze wet voorziet daarbij in uitzonderingsgronden. Enerzijds kan er krachtens arbeidsreglementen of politieverordeningen naar aanleiding van feestactiviteiten worden afgeweken van deze bepaling. Denk daarbij maar aan een mondmaskerdracht bij het schilderen en dergelijke meer. Het meest voor de hand liggende voorbeeld van politieverordeningen naar aanleiding van feestactiviteiten die van het algemene verbod afwijken is het dragen van een masker op carnaval. Anderzijds kan bij andersluidende wetsbepaling, en dus niet krachtens een besluit, worden afgeweken van het zogenaamde boerkaverbod.

Onder de strikte toepassing van voormelde uitzonderingsgevallen op de wet die het ‘boerkaverbod’ instelt is de vrijwillige mondmaskerdracht een problematische kwestie daar er geen algemene wetsbepaling is die het vrijwillig dragen van mondmaskers toelaat. Personen die symptomen hebben van een virus, al dan niet covid-19, en vrijwillig een mondmasker willen dragen om zijn of haar medemens te beschermen zouden aldus de wet overtreden en in principe een boete kunnen riskeren. Of in de andere zin: wanneer iemand zichzelf enigszins wil beschermen door middel van een mondmasker te dragen bijvoorbeeld op het openbaar vervoer of in de winkel, is dit in beginsel een strafbare gedraging. Het boerkaverbod mist hier dus gedeeltelijk zijn normdoel omdat deze meer strafbaar stelt dan oorspronkelijk werd beoogd.

Hoewel blijkt dat het dragen van mondmaskers in publiek toegankelijke plaatsen, naast het dragen in bepaalde zorginstellingen, wordt gedoogd is het niettemin een tekortkoming in het streven naar rechtszekerheid. Het stilzitten van de wetgever valt in mijn ogen dan ook niet te verantwoorden daar de samenleving ondertussen reeds meer dan twee jaar met het virus wordt geconfronteerd. Ofschoon ik mij niet wil uitspreken over de wenselijkheid van de wet in se, ben ik wél een pleitbezorger voor een juridisch kader omtrent de vrijwillige mondmaskerdracht. Zodoende dat mensen die uit voorzorg nog een mondmasker willen dragen dit kunnen zonder een strafbare gedraging te stellen. Bij deze wet kan derhalve een extra uitzonderingsgrond worden voorzien waarbij het gedeeltelijk maskeren van het gezicht wegens gezondheidsredenen is toegelaten. Iets waar ons democratisch gekozen parlement – de facto de top van de politieke partijen – zich hopelijk in de nabije toekomst over zullen buigen.

Alexander De Vroede
Vicevoorzitter en Politiek Secretaris LVSV Brussel 2022-2023


Een reactie achterlaten